De boekendokter
In de Belgische cultuurkrant De Witte Raaf lees ik hoe de Engelse neuroloog en schrijver Oliver Sacks (1933-2015) aan de hand van twee jeugdherinneringen de onbetrouwbaarheid van het menselijk geheugen schetst. Het zijn herinneringen aan incidenten met bommen in het begin van de Tweede Wereldoorlog bij zijn ouderlijk huis in Londen: ‘Op een nacht viel er een bom van vijfhonderd kilo in de tuin naast de onze, maar ontplofte gelukkig niet. Allemaal, onze hele straat, zo leek het, slopen we die nacht weg, velen nog in pyjama. We liepen zo zacht mogelijk, want zou het ding door de trilling niet kunnen afgaan? Het was aardedonker op straat, omdat er verduistering gold en iedereen had een zaklantaarn met rood crêpepapier om het licht af te zwakken.’ De tweede herinnering betrof een brandbom die achter het huis was gevallen en die ‘met een verschrikkelijke, witgloeiende hitte brandde. Mijn vader had een handbluspomp, en mijn broers droegen emmers water aan, maar het water leek zinloos tegen dit helse vuur – liet het zelfs nog feller branden. Het siste en spatte gemeen als het water het withete metaal trof, terwijl de bom zijn eigen omhulsel deed smelten en klodders en stralen gesmolten metaal alle kanten op slingerde.’ Sacks schreef deze herinneringen zestig jaar na dato op en liet ze vervolgens aan zijn oudere broer Michael lezen. Deze bevestigde de herinnering aan het eerste incident: ‘Ik herinner het me precies zoals jij het beschrijft.’ Maar over het tweede incident merkte hij op: ‘Dat heb je nooit gezien, daar was je niet bij.’ Oliver wist niet wat hij hoorde. Hoe kon zijn broer een herinnering in twijfel trekken die hij, Oliver, in een rechtbank onder ede zou hebben bevestigd. ‘Dat heb je nooit gezien’, herhaalde Michael, ‘we zaten toen allebei op kostschool toen David [de derde broer] ons er een brief over schreef. Een heel levendige, bloedstollende brief. Je was er ondersteboven van.’ Sacks concludeert dat hij het voorval voor zijn geestesoog had gereconstrueerd en het zich vervolgens eigen had gemaakt.
Het onterecht – maar naar eer en geweten – toe-eigenen van het ‘geestelijk eigendom’ van een gebeurtenis of vondst is mijzelf onlangs misschien ook overkomen. Kort voor de verjaardag van mijn dochter op 2 juli kwam ik erachter dat die dag precies de middelste van het jaar was, er zaten 182 dagen vóór 2 juli en er kwamen 182 dagen ná. Verrukt over deze ontdekking verpakte ik hem in kleurige letters op een verjaarskaart. Toen ik enkele weken daarna de titel van het nieuwe boek van Maria Stahlie onder ogen kreeg, voelde ik het bloed uit mijn wangen trekken: De middelste dag van het jaar. Hoe was het mogelijk dat uitgerekend deze door mij hogelijk gewaardeerde auteur zo’n originele vondst tegelijkertijd had gedaan? Was dat toeval, of had ik – misschien al maanden eerder – een aankondiging van het nieuwe boek van Stahlie gezien en was ik toen, na het lezen van de titel, op zoek gegaan naar de precieze datum die de geboortedag van mijn dochter bleek te zijn?
Hoe het zij, de werking van het geheugen en de bijbehorende misverstanden zouden bij Maria Stahlie in bekwame handen zijn. Na dertig jaar schrijverschap is De middelste dag van het jaar een nieuwe parel in een indrukwekkend oeuvre waarin sfeer en decor vaak aangenaam en luchtig zijn, de personages hoogopgeleid en mondig en de materiële omstandigheden rimpelloos. Het gaandeweg aan het licht komende menselijk tekort pakt daardoor des te schrijnender uit.
Stahlie beschikt over een groot verhalend talent en een scherp psychologisch inzicht waarmee ze de lezer bij de hand neemt en over haar pad leidt. Dat pad kent vaak betoverende zijpaadjes. Zo werkt de hoofdpersoon, een vertaalster, in De middelste dag van het jaar aan de vertaling van een Poolse novelle. De zachte baard gaat over een niets en niemand ontziende politicus, Jan Coppoolse. ‘Zijn leven begon in een piepkleine provinciestad waar hij opgroeide, politieagent werd en zich opwerkte tot burgemeester. Met schaamteloosheid, geweld en corruptie wist hij zich de landelijke politiek binnen te ellebogen. Hij schopte het tot minister van Defensie, maakte zijn ondergeschikten en collega’s het leven zuur en ging toen dood. Een auto-ongeluk.’ Waar Coppoolse vandaan kwam was het de gewoonte dat de dode pas onder de zoden mocht als iemand iets goeds over hem had verteld. Maar over Jan Coppoolse waren alleen verhalen bekend over bedrog, terreur en machtsmisbruik. Na drie dagen stond de kist nog steeds midden op het dorpsplein. Werkelijk niemand bleek iets positiefs over de ontslapene te kunnen zeggen. De wanhoop onder de bevolking steeg, maar de redding kwam op dag vier: ‘Men had zich opnieuw rond de kist verzameld toen de jonge barbier van het dorp zijn oude vader naar voren duwde. De oude barbier was niet meer helemaal helder maar had zich de avond ervoor ineens iets herinnerd: hij had in de bloei van zijn kappersbestaan de politieagent die de politicus toen nog was geweest iedere week een gratis scheerbeurt moeten geven en wat hem daarbij steeds opnieuw was opgevallen was dat die klootzak van een Coppoolse zo’n ongelooflijk zachte baard had! Er ging een zucht van verlichting door de kring die zich rond de kist had opgesteld. Er was iets goeds over de politicus verteld, er kon eindelijk een diep, diep graf voor hem gedolven worden.’ Een zijpad is bij Stahlie nooit zonder betekenis. Grote kans dat deze bijzondere begrafenisrite later in het boek opduikt in een andere gedaante of dat hij een bijzonder licht werpt op de loop van het hoofdpad. Stahlies boeken zijn puzzels. De stukjes zijn gemakkelijk te leggen, maar het duurt soms tot na het laatste stukje voor je weet waar je naar kijkt. Als hij af is, ligt er een grote kleurrijke afbeelding, maar wat stelt die nu precies voor? Stahlie begint vaak aan de rand van de puzzel, zoals het hoort. Haar randen zijn geen eindeloos blauwe luchten waaronder het onvermijdelijke Alpenlandschap zich al aankondigt. Nee, ze zijn altijd vol dynamiek en verwachting en nopen tot doorleggen. Dit stukje ligt aan de rand van haar meesterwerk De Lijfarts: ‘Wayne, de man die zijn puntschoenen koesterde als een amulet, de man die de kunst van het voorspellen maar niet onder de knie kon krijgen, de man met wie ik grijnzend van oor tot oor in het huwelijk trad… waar anders had ik hem kunnen ontmoeten dan in de woestijn, in Las Vegas’.
Je gaat het pas zien als je het door hebt, zei Cruijff. Dat is bij Stahlie ook. Haar boeken zijn onderhoudend, vlot van taal en licht verontrustend. Het zijn boeken die de leeshonger stillen en het gemoed optillen, maar het zijn ook oefeningen voor de geest. En er is meer aan de hand. Hoe verschillend de boeken ook zijn, in de drukbevolkte verhalen duiken regelmatig dezelfde namen op: Alex, Margot, Nadine, Maud…, maar in andere gedaanten. Alsof de schrijfster wil laten weten dat haar rijke fantasie haar toch telkens hetzelfde boek dicteert. Eén ding is in elk geval altijd hetzelfde: Stahlie draagt haar boeken steevast op aan haar man Dick Schouten. Behalve haar debuut, Unisono uit 1987 dat aan niemand opgedragen is, is elk boek daarna ‘voor Dick Schouten’ (de eerste twee titels waren, toen Dick nog nieuw was voor Dicky Schouten). Een curieus mantra. Bij elk volgend boek van Maria Stahlie kijk ik eerst even snel voorin om er vervolgens gerustgesteld (een échte Stahlie is voor Dick Schouten!) mee naar de kassa te lopen.
Het geheugen is een onvoorspelbare gast aan tafel; hij eet alles of niets. Toen ik een vriendin, ook liefhebber van het werk van Maria Stahlie, vroeg wat ze van De middelste dag van het jaar vond, reageerde ze opgetogen. Het had haar verrast dat ‘het verhaal uit Griekenland’ nog een keer werd opgedist. Ik vroeg waar ze het over had. Bedoelde ze het boek Honderd deuren? ‘Heette dat boek zo?’ zei ze, ‘dat was ik vergeten. Maar het zijn dezelfde personen… die tweelingzusjes, Mirjam en Nadine. En dan die onthoofding… Is het je niet opgevallen?’ Nee! Dit kwam als een donderslag. Honderd deuren… ik heb het vijftien jaar geleden gelezen en kon me er, behalve dat het in Griekenland speelde, niets meer van herinneren. ‘Maar De Lijfarts blijft mijn favoriet,’ ging mijn vriendin verder, ‘… en ze wás helemaal geen arts … kostelijk!’ ‘Ze was helemaal geen arts?’ vroeg ik vertwijfeld… Hoogste tijd om het werk van Maria Stahlie te gaan herlezen.
[fotobijschrift]
Enkele van de vijftien boeken die Maria Stahlie in dertig jaar schreef.
Maria Stahlie De middelste dag van het jaar Querido, Amsterdam 2017
De Lijfarts Prometheus, Amsterdam 2003
Honderd deuren Prometheus, Amsterdam 1996
Tekst Huug Schipper