De boekendokter
Op zoek naar emotioneel houvast in roerige en onvoorspelbare tijden, waarin het gromt en borrelt, adviseer ik u te rade te gaan bij ‘De Werkelijk Groten’ in de literatuur. Schrijvers die het particuliere universeel kunnen maken, die het kleine met zwierige pen omtoveren tot iets groots en die het tijdelijke eeuwigheid geven. En dit alles met eenzelfde overtuigingskracht ook omgekeerd. Zoals de Russen Gogol en Tolstoj van wie meesterwerken in nieuwe vertalingen fraai heruitgegeven werden. Gogols Dode Zielen verscheen, opnieuw vertaald door Aai Prins, in 2014. De auteur stond een verhaal voor ogen dat de Russen zou bezielen. Het boek moest uit drie delen bestaan, van schelmenleven (deel 1), via morele loutering (deel 2) naar bezinning (deel 3), maar is onvoltooid gebleven omdat Gogol in een ziekmakende zucht tot zuiverheid aan het tweede deel bleef sleutelen tot hij er stapelgek van werd. Zijn artsen schreven hem ter genezing wisselbaden voor en bloedzuigers. Maar een bord hartige Oekraïense bietensoep was beter op zijn plaats geweest, Gogol hongerde zichzelf uit en overleed op 43-jarige leeftijd. Ik kocht het wereldberoemde boek twee jaar geleden en sindsdien staat het in glanzend cellofaan verpakt in de uitdijende rij ‘nog te lezen’ in mijn boekenkast naast Tolstojs Anna Karenina, dat dit voorjaar verscheen in een bewierookte nieuwe vertaling van Hans Boland.
Een ander boek in mijn rij ‘nog te lezen, nu niet meer te lang wachten’ is Ulixes van James Joyce in de vertaling van Bindervoet en Henkes. Ulixes? ‘Over mijn lijk’ zei de marketingman van de uitgeverij toen de vertalers deze titel aandroegen – overigens zonder de daad bij het woord te voegen. Ulysses of Ulixes moet wel een bijzondere leeservaring zijn. Het boek eindigde op de derde plaats in de door The Guardian georganiseerde verkiezing van de minst uitgelezen boeken ooit. Over marketing gesproken: in Dublin vieren ze het leven van de hoofdpersoon van het boek, Leopold Bloom, ieder jaar op het Bloomsday Festival. En waarom ook niet? Het boek wordt geprezen en verguisd en blijft goeddeels ongelezen, maar het is onverminderd wereldberoemd. Het is hét visitekaartje van Dublin, nee van Ierland en alle Ieren.
In dezelfde tijd dat James Joyce Ullyses schreef (tussen 1914 en 1922), werkte Marcel Proust aan zijn A la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd). Ik neem de vuistdikke vertaling van deel één van dat boek ter hand, Swanns kant op van Martin de Haan en Rokus Hofstede uit 2016. Op zoek naar de verloren tijd telt zeven delen die eerder vertaald werden door Therese Cornips, maar ik blader in deze nieuwe vertaling van deel één, omdat ik me heb voorgenomen dit deel te lezen, dan rustig te wachten op deel twee en zo met de vertalers mee op te trekken en jarenlang nieuwe delen te kunnen lezen om uiteindelijk – op hoge leeftijd ongetwijfeld, het vertalen van dit werk is geen sinecure – het laatste boek na lezing met genoegen en een zucht van verlichting bij te kunnen zetten in de kast ‘Gelezen’. Deze manier van doen werkt hopelijk louterend; hij lijkt in elk geval overzichtelijk bij een dergelijk omvangrijk werk. Geïnteresseerden onder u wijs ik graag op de hilarische sketch ‘All England Summarize Proust Competition’ uit Monty Python waarin de deelnemer binnen 15 seconden een samenvatting moet geven van A la recherche du temps perdu (‘Once in swimsuit and once in evening dress’). De spelleider stelt vervolgens een korte vraag aan de kandidaat: ‘What are your hobbies apart from summarizing?’, waarop deze antwoordt: ‘Strangling animals, golf and masturbating!’
Op zoek naar de verloren tijd is een zogenaamde Roman Fleuve, de term voor een ‘omvangrijke roman, vaak in meer delen, waarin de ontwikkeling van één of meer personages wordt beschreven. Er is sprake van een groot tijdsverloop waarin een brede schildering wordt gegeven van de historisch-maatschappelijke omstandigheden waarin de personages leven’.
De bekendste Nederlandse Roman Fleuve is ongetwijfeld de romancyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden. De cyclus verschijnt sinds 1982 en de eerste fenomenale delen gaan over opgroeiende babyboomers in de jaren vijftig tot negentig, over generatieconflicten en de opkomst van de welvaartsstaat, over verliefdheid, lust en genot, popmuziek, over verdriet, ziekte en dood. Over het vrije na-oorlogse leven, zegmaar. Hoofdpersoon is de romanticus Albert Egberts, die in een alledaagse wereld zijn eigen universum creëert waarin de voortschrijdende tijd geen vat op hem heeft. Albert zoekt ruimte in het ‘leven in de breedte’: ‘Aangezien het leven zich nietszeggend in de lengte ontrolt, moet je proberen het zo breed mogelijk te maken… moet je proberen het in de breedte te laten uitdijen…’ En: ‘Ik wilde tot de wereld ingaan, maar mocht er niet door aangeraakt of aangevreten worden. De tijd moest liefst tandeloos aan me voorbij trekken. En als het dan echt niet anders kon, moest er maar op me gesabbeld worden als op een zuurtje, zodat ik pijnloos en onmerkbaar langzaam minder en minder werd… om ten slotte tachtig, negentig jaar oud onwetend uit elkaar te vallen…’. Intussen lijkt de schrijver zichzelf anno 2017 tegen het minder en minder worden te hebben gewapend door een aanzienlijk toegenomen fysiek – daar zal de tijd, al sabbelend, nog een kluif aan hebben.
In de breedte levend wordt de tijd, behalve tandeloos, ook eindeloos, althans, tot het moment dat de schrijver erbij neervalt. Waarom zette Van der Heijden halverwege de jaren negentig geen punt achter de cyclus? Met de verschenen boeken (samen ruim 3000 pagina’s) hadden we een sterke Hollandse equivalent van Marcel Prousts Verloren tijd. Dus waarom kwamen er vanaf 2013 ineens weer nieuwe delen? Eerst was er deel 5, De Helleveeg, een boek waarin weinig over was van de magische, wellustige en vaak virtuoze verteltrant waarmee Van der Heijden zijn reeks in de jaren tachtig en negentig deed glanzen. Ik vond het een onbezield boek en verdacht Van der Heijdens (nieuwe) uitgever ervan met de vermelding De tandeloze tijd, deel 5 slechts geldelijk gewin voor ogen te hebben gehad. Niet alle boeken van Van der Heijden verkochten zo soepel als de delen van zijn vermaarde reeks. Dit opkontje kon De Helleveeg allicht goed gebruiken. En dan is er nu deel 6, Kwaadschiks, moddervet en oeverloos. Dit is geen léven maar líjden in de breedte. Elke avond sleep ik me door enkele tientallen van de 1300 pagina’s over een in wodka gedrenkte, tot in alle hoeken en gaten uitgesponnen dag uit het leven van een pathologische en op drift geraakte apneulijder. Bestaat die, dokter? Wel bij Van der Heijden, die al zijn personages, van reclameman tot kroegbaas, voorziet van een identieke en daardoor potsierlijke flux de bouche. Ik ben op pagina 514, maar zet door, want Van der Heijden is en blijft een literaire mannetjesputter. Dus mocht dit boek een draai ten goede krijgen, zal ik niet aarzelen u daar volgende keer van op de hoogte te brengen.
Bijschriften:
(links) De oerboeken van De Tandeloze tijd (1983-1996),
de reekstitels gemaakt van uitgeknipte tijdschriftletters.
Nicolaj Gogol Dode zielen G.A. van Oorschot,
Amsterdam 2012
Lev Tolstoj Anna Karenina Athenaeum,
Amsterdam 2017
James Joyce Ulixes Athenaeum,
Amsterdam 2013
Marcel Proust Swanns kant op Athenaeum,
Amsterdam 2015
tv-fragment Monty Python: Summarize Proust Competition Uncensored (youtube.com)
A. F. Th. van der Heijden De tandeloze tijd (diverse titels)
De Bezige Bij, Amsterdam 2012-2016
Tekst Huug Schipper