Kunst kijken

Kunst kijken

Wie kunstenaar wil worden, probeert een studieplek op een kunstacademie te verwerven. Er is maar een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Om toegelaten te worden moet de aspirant-student een portfolio laten zien en – afhankelijk van de gekozen academie – een werkstuk maken. En praten met de toelatingscommissie natuurlijk, want op kunstacademies wordt veel gepraat. Naast het aanleren van (ambachtelijke) vaardigheden, leer je op de academie vooral veel áf. Wie al te zeker is van zijn zaak, wie zich bedient van een al te vlot penseel, die has to kill his darlings. Een portfolio vol knap nagetekende foto’s zegt iets over werklust en doorzettingsvermogen – belangrijke kwaliteiten in elke (professionele) omgeving – maar niets over originaliteit, bevlogenheid en verwondering, fijngevoeligheid, twijfel of nieuwsgierigheid. En juist dit zijn de eigenschappen waarop kunstenaarsschap zich kan ontwikkelen. Maar een goede kunstacademie is gelukkig een avifauna zonder kooien met plaats voor een onbekrompen variëteit aan naturen en talenten. Ik lees op de site van de Vereniging Hogescholen dat het kunstonderwijs een succesvolle en kansrijke sector is van het hbo-onderwijs in Nederland. De instroom is hoog, de uitval laag en de werkgelegenheid sterk groeiend. Het gaat in deze sector overigens niet alleen om de schilders en tekenaars, maar om een ‘creatieve industrie die zich uitstrekt van mode tot architectuur en van gaming tot dance’. Het is met het tekenen in de toekomst sowieso gedaan. De jongste generatie weet niet meer wat een potlood is, maar slijpt zijn verbeelding aan een tablet. Niet tobben (om met de burgerschrijver Gerard Reve te spreken), er valt nog zoveel te genieten. Ik haast mij dus naar twee tentoonstellingen die er dit voorjaar toe doen.

De Belgische schilder Jean Brusselmans (1884–1953) was een zoekende kunststudent die de academie voortijdig verliet om – achttien jaar oud – zijn leven te wijden aan de schilderkunst. Een bescheiden maar fraaie selectie van zijn jarenlang ondergewaardeerd gebleven werk hangt nu in het Gemeentemuseum in Den Haag: kleurrijke landschappen, kustgezichten en stillevens, interieurs met geklede of ongeklede modellen. Binnen die diversiteit bleef hij eerdere motieven steeds opnieuw schilderen. Op de tentoonstelling hangen twee min of meer identieke duinlandschappen. De vuurtoren van Oostende komt ook tweemaal voorbij. Zijn vaste model is zijn echtgenote die hij jaren achtereen schildert in dezelfde grijszwarte jurk en ronduit fascinerend is de regelmatig opduikende koninginneschelp in interieurs en stillevens. Hier tast een gedreven kunstenaar zijn mogelijkheden af, op zoek naar de perfecte vorm, de precieze compositie, de sublieme kleurencombinatie. Hij schildert voortdurend ‘hetzelfde, maar nooit hetzelfde’ en maakt de toeschouwer deelgenoot van een queeste naar het volmaakte. Hij faalt uiteraard, maar doet dat indrukwekkend. De doeken dateren voornamelijk uit de jaren dertig en zijn in olieverf geschilderd. De vormen hebben weinig diepte maar zijn pasteus, in dikke verf, neergezet. De verschillende onderdelen lijken soms à la Matisse als losse elementen uitgesneden en opgeplakt. Vaak zijn ze voorzien van zwarte contouren. Wat is dit werk eigentijds en fris, en die wólken… je blijft kijken.

 

De Delftse kunstenaar Jan Henderikse (1937) maakte de academie wel af en was kort daarna succesvol als schilder van ‘materiedoeken’ vol verf, zand en gruis, volgens de spelregels van de informele kunst, kunst zonder vorm. Het ging in deze stroming die na WOII opgekomen was, om het schilderen zelf, niet om de voorstelling. In zijn overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Schiedam is weliswaar plaats voor Henderikses werk uit die periode ingeruimd, maar de meeste aandacht gaat uit naar de verzamelingen en stapelingen waar hij beroemd mee is geworden. Het zijn strenge ritmes van aan elkaar geplakte gebruiksartikelen: gestapelde bierkratten, velden van kroonkurken, sigarettenpakjes, luciferdoosjes, munten. Het zijn de pijlers van de massaconsumptie en gemaakt om te worden weggegooid of, bij de munten, uitgegeven. Maar in plaats daarvan zet Henderikse ze op een voetstuk. Hij tilt ze op, lijst ze in en bezweert zo hun alledaagsheid. ‘Too much is not enough’ zegt Hendrikse in een Engels interview. Dat mag zo zijn, maar juist de harde begrenzing van de patronen geeft de werken hun visuele kracht. Zo krijg je niet te veel kurken, maar zijn het er juist wél precies genoeg. De vierkanten en rechthoeken die de structuren omkaderen, maken ze bovendien hanteerbaar en uitermate geschikt om op te hangen of neer te zetten. Indrukwekkend is een reusachtige baal versnipperde dollarbiljetten achter plexiglas. Dit werk doet de megalomane, met 8000 diamanten beklede schedel van Damien Hirst, ‘For the love of God’ met terugwerkende kracht verbleken. De productiekosten van het fonkelende doodshoofd bedroegen tientallen miljoenen, toeterde Hirst’s management indertijd in alle media. Het publiek sidderde en haastte zich en masse naar het Rijksmuseum om het wonder met eigen ogen te aanschouwen. Een jaar of twintig vóór Hirst deed Henderikse het omgekeerde. Onder het motto ‘Mijn kunst gaat over alles wat de mens beweegt’ vernietigde hij een fortuin aan papiergeld en propte het in een glazen doos. Een toeschouwer verzuchtte: ‘ik hoop dat het nepgeld is, anders vind ik het zonde’.

Gemeentemuseum Den Haag – ‘Jean Brusselmans’ t/m 10 juni 2018. Op maandag gesloten
(gemeentemuseum.nl)

Stedelijk Museum Schiedam – ‘Jan Henderikse – Alles en niets’ t/m 10 juni 2018. Op maandag gesloten (stedelijkmuseumschiedam.nl)

Tekst Huug Schipper