Kunst kijken
Heeft u weleens gehoord van de Code Culturele Diversiteit? Ik bespaar u de officiële omschrijving van de code, want die kruipt als havermoutpap met klonten door een rietje, maar het komt erop neer dat musea er van alles aan moeten doen om zoveel mogelijk jonge en vooral ‘nieuwe’ Nederlanders over hun drempels te krijgen. Dat is ‘sociaal wenselijk’ en goed voor de economie. Maar de vraag is natuurlijk: hoe doe je dat?
Begin dit jaar kwam het bericht dat het Louvre in Parijs in 2018 ruim 10 miljoen bezoekers had getrokken. Nu is dit museum al jaren het populairste ter wereld, maar de stijging ten opzichte van 2017 was bijna 25% en blijkt geheel te danken aan de internationale popsterren Beyoncé en Jay-Z die hier een muziekvideo opnamen. Het Louvre heeft een speciale tour door het museum gemaakt, langs alle kunstwerken die in de video te zien zijn, met een massale toestroom van vooral jonge mensen tot gevolg.
Het zijn opportunistische tijden waarin de beroemdste sterren gezien willen worden op de grootste podia. Zoals in De Wereld Draait Door waar altijd ruimte is voor Taco Dibbets van het Rijksmuseum, ons eigen bezoekerskanon. Maar wat doen die andere Nederlandse musea – die per jaar gemiddeld net zoveel bezoekers in huis krijgen als het Louvre per dág – om een jonger en sociaal-cultureel gevarieerd publiek aan te trekken? Het Groninger Museum boekte weliswaar enig succes met Freek en Hella de Jonge die in het afgelopen najaar zes weken lang op de zolderverdieping bivakkeerden met een uitstalling van eigen huisraad en dagelijkse optredens, maar het publiek was niet jong en multiculti, maar middelbaar en wit. Het lukt al beter met de uitbundige en kleurrijke kunst van de beste glasblazer ter wereld, de Amerikaan Dale Chihuly (1941). Als het niet zo neerbuigend klonk, zou je kunnen stellen dat het museum burgers en buitenlui van diverse komaf naar binnen lokt met edelkitsch. Alles glimt en imponeert en straalt een betoverend licht uit, als, als… Beyoncé in het Louvre! Ik zie hoe jong en oud zich vergapen aan de wonderlijkste glasobjecten, effectvol belicht en gepresenteerd als ware kermisattracties. Van grote schitterende schalen die doen denken aan in glas gegoten kwallen uit verre wereldzeeën tot grillig opvlammende vuurtorentjes en ondefinieerbaar bombastisch glasboetseerwerk. Van een blauwe ruimte met artistiek omhoogkrullende neonbuizen tot een zaal met een bont tableau de la troupe van zonderlinge glasplanten en -dieren als gestold siervuurwerk in alle kleuren van de regenboog.
Adembenemend dit alles, dus ik had frisse lucht nodig en reed door naar Bremen waar ik in het stille Paula Modersohn-Becker Museum samen met enkele tientallen, overwegend kortgeknipte grijze dames genoot van de prachtige dubbeltentoonstelling van het echtpaar Paula en Otto Modersohn (Citaat van Otto op een museummuur: ‘In de kunst verstaan wij elkaar, in het dagelijks leven niet’). Tijdloos goed, maar inmiddels niet meer te zien. Onderweg naar Nederland vroeg ik me af waarom ‘culturele diversiteit’ een speerpunt, nee zelfs een voorwaarde moet zijn bij het voeren van museumbeleid. Dat het museum een uitje is voor 50-plussers, terwijl er in die dure zalen plaats genoeg is voor jongeren, weet iedereen. Algemeen bekend is ook dat de meeste jonge mensen juist níet willen treden in de voetstappen van oude mensen. Met school gaan ze op museumbezoek. Ze geven hun ogen de kost en besluiten daarna vaak dat het museum niet ‘hun ding’ is. Het is niet dat ze niet goed kijken, want jonge ogen kunnen geweldig kijken. Maar oude ogen kunnen beter zíen. Dat is in elke cultuur hetzelfde. Daar valt niets aan te veranderen en dat hoeft ook niet, want jonge ogen worden vanzelf oud. En waarom moet kunst goed zijn voor de economie? Iets is toch niet alleen waardevol als er een prijskaartje aan hangt? Tevreden over deze snelweganalyse, bezoek ik de tentoonstelling van de Duitse lettertekenaar en boekontwerper Helmut Salden in het Huis van het boek in Den Haag. Salden werd in de oorlog als dienstweigeraar ter dood veroordeeld. Dankzij geraffineerd lobbywerk kreeg hij gratie van nota bene de nazi Hermann Göring. Na de oorlog vestigde hij zich in Nederland en maakte naam met boekomslagen van uitzonderlijke typografische schoonheid. Hij tekende onder andere het omslag van Het Achterhuis en verwierf faam met zijn omslagen voor de Russische Bibliotheek van uitgeverij G.A. van Oorschot. Saldens getekende letters en monogrammen zijn sierlijk, maar nooit zoet, ze zijn elegant en krachtig. Het ligt voor de hand dat ze in Den Haag te zien zijn, want de kunstacademie in deze stad herbergt een opleiding voor letterontwerpers die internationaal in aanzien staat. Saldens lettervormen zijn een bron van inspiratie voor vakbroeders. Men verwacht hier drommen jonge, gretige academiestudenten, maar er is niemand. Wat een rijkdom: ik heb deze schatten even helemaal voor mijzelf alleen.
Groninger Museum – Chihuly t/m 5 mei 2019
Op maandag gesloten (groningermuseum.nl)
Huis van het boek | Museum Meermanno – Helmut Salden (1910-1996). Lettertekenaar en boekverzorger t/m 24 maart 2019
Op maandag gesloten (meermanno.nl)
Tekst Huug Schipper